Hij loopt op de begraafplaats als ik met een gieter langs hem heenloop. In de 80, bruinverbrand, korte broek en sandalen. ‘Wat een dooie boel hier hè?’ merkt hij op. Ik schiet in de lach: ’Dat kun je wel zeggen. Gelukkig maar dat het daar niet bij blijft.’ Maar hij vindt van wel: ‘Dood is dood.’ Zo ontspint zich onverwacht tussen de graven een heftig maar boeiend gesprek over doodgaan, de zin van het leven en of er wel of geen God bestaat. Gereformeerd opgevoed, nooit meer wat aan gedaan en geëmigreerd naar een warm land kwam hij toch af en toe naar de Bollenstreek. Terug naar zijn wortels.
‘Laten we even op dat bankje gaan zitten,’ zegt hij, ‘ik wil wel even met u praten.’ De reden van zijn vertrek, de echtscheidingen, eenzaamheid en verdriet, boosheid op God. Tussen de krachttermen door vraag ik hoe het met zijn hart is en wat hij nog verlangt. Bijna 87 is hij en met het enige familielid dat hij nog heeft is al 30 jaar geen contact geweest. Ik zeg dat ik het heel erg verdrietig voor hem vind. We praten over uitpraten en vergeven en of hij dat zou aandurven.
Hij vindt het wonderlijk.. dat hij hier zomaar met iemand over praat. Hij moet erom huilen en zegt dat hij erover na wil denken. Ik vraag of ik voor hem mag bidden. Weer vliegt hij op, wordt boos, praat hard en verdrietig en kan zich niet voorstellen dat iemand dat nog doet, bidden. ‘Elke dag?’ Hij kan het bijna niet geloven. Bij het woord bidden wordt hij weer onrustig. Een wens uitspreken dan maar. En terwijl ik hem aankijk spreek ik de wens uit dat hij weer een beetje geluk mag gaan ervaren, dat de eenzaamheid minder zal worden. Dat hij weer contact kan gaan zoeken met zijn zus en het goed kan maken. Hij huilt. ‘Dat ik u hier zomaar tegenkom, dat we hier zomaar zitten en over deze dingen praten.’
Dag meneer Theo, ik hoop dat u binnenkort weer een beetje geluk en verbondenheid mag ervaren.